De stapel nog te bedrukken kaarten slinkt snel, de doos vol is bijna leeg. Om genoeg te hebben voor de hele expositie moet er nog bijgedrukt worden. Dat is een goed teken! De loop zit er goed in deze dagen. Dinsdag stond er plotseling een gymnasiumklasje uit Lisse op de stoep. Die in eerste plaats naar het huisje kwamen kijken. Een van de leerlingen was zo goed voorbereid dat zij rond het weefgetouw de anderen kon trakteren op een verhaal over wonen in Leiden door de eeuwen heen. Eenmaal in de huiskamer/ drukkerij kon ik mooi aansluiten bij het ambachtelijke werk van de wevers en vertelde over de uitvinding van boekdrukken met losse loden letters. Grappig was dat ik net een zetseltje had gemaakt in Oud Hollands. de loden opvolger van het gekalligrafeerde middeleeuwse handschrift. Het zinnetje had ik van een wevershuis op de Uiterste Gracht gehaald: Ondert laeken minne wever syn sinne.
Woensdag bezoek van de heer Cornelis Schenk, een oude rot in het vak, waar nog veel van te leren is. Verder collega’s van de kunstopleiding en op de valreep vier ‘Zwitserlevers’. Een van de dames had nog op een cliché fabriek gewerkt. De heren waren geheel verrukt van het afdrukken en keken na het bezoek anders naar drukwerk. Nog snel een cliché met de Leidse mannetjes voor ze afgedrukt onder veel OOOH’s en AAH’s.
’s Avonds thuis met Hans Dessens de resterende Scaligerboekjes genaaid. Die klus is nu ook bijna geklaard; alleen nog snijden en nummeren.
Gisteren was het rustiger. Ik drukte de kapitalen/ initialen nr. 1416 van Johan Enschede uit de bok van Kees. Eerder gebruikt door Gerard Post van der Molen in DE DOOS VAN KOOS, het Corps 8 project wat we in 2004 maakten.
In de weefkamer zijn de theedoeken opgehangen die twee weken geleden van het getouw kwamen. Met de gedachte ‘wie het eerst komt, wie het eerst maalt’ meteen twee theedoeken gereserveerd. Maar het is vooral leuk en verrassend om te zien hoe er van een ketting/schering twaalf zo verschillende doeken geweven zijn.